Stap 5 van 6

Meerminnen in de schijnwerpers

Toen het maken van de meerminnen begon, nadat ze daarvoor alleen in tekst en verhalen leefden, trokken ze meteen de aandacht. Mensen wilden ze maar wat graag zien.

Een van de eerste plekken waar meerminnen te zien waren, waren tempels. Of die ze bij de tempels wisten dat de meerminnen nep waren, weten we niet. Wat we wel weten, is dat ze meerminnen tentoonstelden. Een eerste verslag daarvan komt uit 1777. Het is goed mogelijk dat de tempels meerminnen verzamelden vanwege hun zeldzaamheid en waarde, maar ook hun reputatie. Ook hadden ze wel kunnen bevroeden dat het publiekstrekkers zouden zijn.

Maar niet alleen religieuze instituten mochten zeemeerminnen tentoonstellen: ze kwamen ook voor bij kermisattracties genaamd misemono, een soort spektakel dat populair was geworden tijdens de Edo-periode (1603-1868). Tijdens deze periode organiseerden tempels evenementen die bekend stonden als kaicho, waar religieuze objecten uit Boeddhistische tempels tijdelijk toegankelijk waren voor het publiek. Vervolgens werden misemono-shows georganiseerd om goed gebruik te maken van de grote aantallen bezoekers die op de kaicho afkwamen. Mettertijd werden deze shows een vast onderdeel van de stadscultuur, dat ook afzonderlijk van andere evenementen werd georganiseerd.

Misemono waren echte freakshows, die alles tentoonstelden waarvan men vermoedde dat er publiek op af zou komen. Tussen de exotische vogels, mechanische poppen en mensen met afwijkingen waren de meerminnen logischerwijs erg op hun plek. Zo werden zeemeerminnen het middelpunt van grote spektakels in Japan, en hetzelfde lot wachtte hen in Europa en Noord-Amerika. Markus Andrew L. , “The Carnival of Edo: Misemono Spectacles From Contemporary Accounts,” Harvard Journal of Asiatic Studies 45, no. 2 (1985): 499–541; and Chaiklin, Martha, “Simian Amphibians: The Mermaid Trade in Early Modern Japan”, in Large and Broad: The Dutch Impact on Early Modern Asia: Essays in Honor of Leonard Blussé, edited by Nagazumi Yōko, 241-273. Tokyo: The Toyo Bunko, 2010