Stap 2 van 5

Nederlandse sinologie

Toen De Groot voor het eerst in China kwam, was hij nog maar een jonge man. Hij had eerst Chinees gestudeerd in Leiden, waar Nederlandse mannen werden opgeleid om als tolk Chinees te dienen in Nederlands Oost-Indië, waar veel Chinezen woonden. De beginperiode van Chinees als vakgebied in Nederland was opmerkelijk: de belangrijkste drijfveer erachter was geen direct contact met China, maar met de Chinese bevolking in Indonesië.Koos Kuiper, The Early Dutch Sinologists (Leiden: Brill, 2017), 1.

Chinezen in Indonesië bekleedden een speciale positie in de koloniale regering. Ze dienden als tussenpersoon en onderhielden contact met zowel de lokale Indonesische bevolking als de Nederlandse heersende klasse.For more information on these topics, read: Koos Kuiper, The Early Dutch Sinologists (Leiden: Brill, 2017) | or: Patricia Tjiook-Liem, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië, 1848-1949 (Leiden: Leiden University Press, 2009) Het contrast tussen de manier waarop de Indonesiërs en de Europeanen juridisch gezien behandeld werden, was enorm, en de Chinezen vormden een interessante tussengroep.

Deze ingewikkelde juridische positie, in combinatie met de aanwas van Chinese ‘koolies’ in Indonesië die als arbeiders op het land kwamen werken, leidde tot een toenemende vraag naar Nederlanders die in staat waren met de Chinese bevolking te praten. Het interessante is dat het belang van Nederlands Oost-Indië resulteerde in een aantal merkwaardige ontwikkelingen, met de keus voor de taal als meest interessante. De Nederlandse tolken leerden namelijk geen Mandarijn, de taal die gesproken werd door de officieren en de keizerlijke familie in het noorden van China. In plaats daarvan kregen ze les in Hokkien en Hakka, de talen die gesproken werden door de Chinese diaspora in Nederlands Oost-Indië.

Desondanks geloofde De Groot dat er ruimte was voor verbetering in het academische onderzoek naar China. Hij schreef naar de Nederlandse regering dat de Nederlandse regering na de kortstondige Engelse bezetting van Nederlands Oost-Indië, tussen 1811 en 1815, het idee van ‘kennis is macht’ was gaan aanhangen, en het daarom zijn Sinologiestudenten meer tijd zou moeten bieden om de gewoontes van de Chinezen te bestuderen.Koos Kuiper, The Early Dutch Sinologists (Leiden: Brill, 2017), 405.

In 1885 werd De Groot een driejarig (studie)verblijf in China aangeboden. Tussen 1886 en 1890 deed hij onderzoek naar Chinese gebruiken. Tijdens zijn onderzoek merkte De Groot het belang van haardracht in rouwrituelen op..Huygens Instituut

(...) Zowel in oude als moderne tijden was de behandeling van het haar tijdens een periode van rouw in China onderworpen aan bepaalde regels. Om dit te begrijpen moeten we de aandacht van de lezer nu vestigen op de details van de zaak. Tegenwoordig verwijderen de belangrijkste mannelijke rouwenden de vlechtdraden uit hun staart als ze de straat op gaan om de lege kist te ontvangen, en tijdens de begrafenis zelf. In beide gevallen dragen ze daarnaast de allerdiepste rouwkleding. Het lange, vrij rommelige haar hangt dan ongekamd over de rug. Na de begrafenis is de staart altijd gevlochten (...). Maar de draden die voor het vlechten gebruikt worden mogen gedurende 27 maanden niet van zijde zijn. Ze zijn van wit linnen tijdens het eerste jaar, en blauw linnen tijdens het tweede jaar. J.J.M. De Groot, The Religious System of China, vol. 2 (1892), 602.