Rust
Ik kan me de eerste keer dat ik werd nageroepen op straat nog goed herinneren. ‘Kom me pijpen!’ riep de jongen vanaf de andere kant van de rivier naar het elfjarige meisje aan de overkant, hard genoeg zodat hij zeker wist dat ze hem kon horen. Toen straatintimidatie nog nieuw was, wilde ik het horen zodat ik ieder kleine beetje gerechtvaardigde boosheid kon voelen. Zodat ik kon wensen dat die jongens in hun woorden zouden stikken. Zodat ik woest kon worden om het feit dat ik nog maar een kind was toen ze begonnen, en ze dat niks uitmaakten.
Na een tijdje werd ik heel erg moe, té moe om me nog boos te maken om hoe oneerlijk het was. En dus zette ik mijn koptelefoons op. Ik luister niet eens altijd naar muziek. Soms geniet ik van de rust en stilte die noise-cancellation me biedt. Ik span mijn spieren niet meer aan wanneer een groepje jongens langsloopt, wanneer ze staren en blijven staren, monden openen, wenkbrauwen optrekken en woorden gezegd worden met een vies, toe-eigenend lachje. Ik heb geen idee wat ze zeggen. Ik hoor ze toch niet.
Op een manier bescherm ik mezelf met mijn koptelefoons. Ik gun die irritante jongens geen enkele minuut van mijn dag meer. Geen grammetje woede. Alleen maar, omdat iemand besloot om noise-cancelling koptelefoons uit te vinden.