Gezin
Het Kind
Als ik slaap, gy wekt my weder;
En, toen broêr in ’t kistjen lag,
Maakte Moeder hem niet wakker,
Maar hy sliep door nacht en dag.
Waarom, zeg my, lieve Moeder,
Hield hy de oogjens altijd toe?
Wordt, die dood is, nooit weêr levend?
Zeg dan, Moeder, zeg my hoe?
Neen, mijn kind, de dooden wekken
Kan geen moeder, dierbre knaap!
Neen, Gods stem-alleen, Gods Almacht,
Wekt de dooden uit hun slaap.
In een brief uit 1803 merkte Bilderdijk op 'dat zijn gestel hem niet toeliet zonder vrouw te leven.' Hij heeft twee echtgenotes gehad. Van 1785 tot 1802 was hij getrouwd met Catharina Rebecca Woesthoven (1763-1828). Met haar kreeg hij vijf kinderen, drie jongens en twee meisjes. Drie van hen stierven als zuigeling en één (Elius Isaäc) op twintigjarige leeftijd. Alleen dochter Louïse Sibille zou haar ouders overleven.
Vanaf 1796 had Bilderdijk een relatie met de twintig jaar jongere Katharina Wilhelmina Schweickhardt, die als dichteres bekendheid zou krijgen als ‘Vrouwe Bilderdijk’. Met haar kreeg hij acht kinderen, vijf jongens en drie meisjes. Vrijwel allemaal stierven ze als zuigeling, peuter of kleuter. Alleen de oudste zoon Julius Willem, geboren in 1798, bereikte de volwassen leeftijd. Hij overleed op 21-jarige leeftijd in Indië. Dat was een schok die Bilderdijk en zijn vrouw niet te boven kwamen. Toen Bilderdijk in 1831 de laatste adem uitblies, was er nog maar één kind uit dit tweede huwelijk over, zijn in 1812 geboren zoon Lodewijk Willem. Vrouwe Bilderdijk was toen al een jaar dood.
Zo’n hoge kindersterfte was zelfs voor negentiende-eeuwse begrippen extreem. En dan zijn de tientallen miskramen nog niet eens meegerekend. Schweickhardt was soms alweer in verwachting terwijl ze pas een miskraam had gehad. Bijzonder is echter niet dat ze zoveel kinderen verloren. Wat Bilderdijk en zijn vrouw uniek maakt, is dat ze over elk kind één of meer gedichten schreven. Deze verzen behoren tot het aangrijpendste deel van hun oeuvre. Het lijdt geen twijfel dat ze hebben geholpen om hun verdriet te verwerken. Bilderdijk merkte daarover op: ‘Zy hebben ons in het schreien, waaraan zy lucht gaven, verlicht, ja in der daad troost opgeweld’.