Bilderdijks huisbijbel
Bilderdijk was zeer gelovig. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gedicht ‘Gebed’ dat hij in 1796 schreef, toen hij worstelde met zijn ‘verboden’ liefde voor Katharina Wilhelmina Schweickhardt:
Genadig God, die in mijn boezem leest!
Ik vlied tot U, en wil, maar kan niet smeeken.
Aanschouw mijn nood, mijn neêrgezonken geest,
En zie mijn oog van stille tranen leken [lekken]!
Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd.
Gy ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen:
Gy weet alleen het geen uw kind behoeft,
En mint het meer, dan ’t ooit zich-zelf kan minnen. […]
Gerrit Komrij merkte treffend op: ‘Bilderdijk denkt tijdens het schrijven van dit gedicht duidelijk aan iets zondigs. Aan iets té zondigs. Hij doet een ultieme knieval.’ Het kan bijna niet anders dan dat hij God smeekte om een huwelijksverbintenis met Katharina Wilhelmina Schweickhardt.
De liefde was volgens Bilderdijk religieus. In een brief aan zijn minnares schreef hij in deze periode: ‘O carissima mia: l’Amore è Religione’ (O mijn liefste: de Liefde is Godsdienst). Wat uit liefde voortkwam, kon niet zondig zijn. Op die manier probeerde hij zijn handelen te rechtvaardigen.
Bilderdijk zou in 1802 van zijn eerste vrouw scheiden. Dit betekende niet dat hij daarna officieel hertrouwde. Voor hem was het genoeg dat hij al vijf jaar eerder in zijn bijbel had aangetekend:
Anno 1797 die 18º Maji Londini, uxorem accepi nobilissimam virginem Catharinam Guiljelminam Schweickhardt, quam mihi incolumem servet Deus Optimus Maximus!’
(In het jaar 1797 op de 18e mei heb ik te Londen tot vrouw aangenomen de zeer edele maagd Katharina Wilhelmina Schweickhardt, die de Algoede God voor mij moge behoeden en bewaren.)