De verzameling catalogiseren

  • Grafsteen IN 2

Behalve de oorspronkelijke Latijnse inscriptie bevat de grafsteen ook een tekst die is toegevoegd in de negentiende eeuw.

Behalve de oorspronkelijke Latijnse inscriptie bevat de grafsteen ook een tekst die is toegevoegd in de negentiende eeuw. De code C.Bb3 correspondeert met de catalogus van Leemans. Beredeneerde beschrijving der Asiatische en Amerikaansche monumenten van het Museum van Oudheden te Leyden, 1842, p.77. Daaronder, in een ander handschrift, lezen we het inventarisnummer In.2., dat waarschijnlijk overeenkomt met Janssens catalogus van Griekse en Latijnse inscripties uit 1842. Deze grafsteen is nummer 2 in het deel met inscripties zonder nagetekende kopie.In zijn voorwoord op pagina 7 legt Janssen uit waarom de drie inscripties in dit deel (met de titel Inscriptiones in tabulis non delineatae) niet verder behandeld worden: omdat het Punische inscripties waren, behoorden ze niet helemaal tot de collectie Griekse en Romeinse oudheden. Bovendien zou er binnenkort een andere publicatie over deze inscripties uitkomen. Daarmee verwees Janssen waarschijnlijk naar Leemans’ catalogus, die inderdaad een tekening van de inscriptie bevat.

Veel van de Punische oudheden in het museum zijn verzameld door Jean Emile Humbert, die het oude Carthago heeft ontdekt en opgegraven.Voor hier meer informatie over Humbert, en R.B. Halbertsma Le solitaire des ruines. De archeologische reizen van Jean Emile Humbert (1771-1939) in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden, 1995, Leiden. Het is niet helemaal duidelijk of Humbert betrokken was bij de verwerving van deze specifieke grafsteen. Leemans vermeldt in zijn catalogus over de grafsteen: “Afkomstig uit den grond van het oude Carthago, en in 1835 voor het museum van den Heer J. Nyssen te Tunis aangekocht.”De identiteit van J. Nyssen (of Nijssen) is mij niet duidelijk, maar hij was hoogstwaarschijnlijk een lid van de familie die een soort “consulaire dynastie” vormde in Tunis van 1756 tot 1873 (Halbertsma, 1995, p.20 n.19). Humbert was getrouwd met Thérèse Nijssen, de zus van de consul Antoine Nijssen. Hij had een moeizame relatie met de andere leden van de familie, zeker met zijn zwager César Nijssen, die consul werd na de dood van zijn broer Antoine in 1825 (Halbertsma, 1995, p.63-64).

Er zijn echter andere bronnen die vermelden dat Humbert zelf de grafsteen naar Leiden heeft verstuurd. Janssen zegt dat de grafsteen “door Humbert vanaf de noordkust van Africa is opgestuurd.” "ex Africae oris septentrionalibus ab Humertio transmissi" Het Corpus Inscriptionum Latinarum claimt dat hij gevonden is rondom Carthago en dat Humbert hem naar Leiden heeft gebracht. Dat laatste is zeer onwaarschijnlijk, aangezien zijn officiële aanstelling reeds in 1830 eindigde. Het museum heeft wel wat oudheden van hem gekocht na 1830,Halbertsma, 1995, p.179 n.63. maar het is niet aannemelijk dat deze grafsteen deel was van deze latere aanwinsten. Tijdens zijn laatste bezoek aan Nederland in 1834-1835 heeft museumdirecteur Reuvens een aantal oudheden van Humbert gekocht, maar nergens wordt melding gemaakt van een grafsteen.Halbertsma, 1995, p.138.