Het verhaal van de vlechtsnijdende geest
- Nepvlecht
Het verhaal van de vlechtsnijdende geest, verteld door De Groot:
Rond het jaar 1886 troffen we het nog steeds vers in het geheugen van de mensen uit Amoy aan, dat idee dat, acht jaar eerder, het land in rep en roer was geweest omdat er spoken of geesten die zeer kwaadwillig van karakter waren, en jaagden op niets anders dan de staarten van weerloze mensen. Tijdens deze periode van paniek, werden zeer respectabele heren, ineens, op mysterieuze wijze, beroofd van hun vlecht, zelfs op klaarlichte dag, op drukke straten, liefst nog terwijl ze genoten van een of andere openbare theateruitvoering op een plein of bij een bazaar, of als ze een winkel bezochten, of zelfs in hun eigen huis, waar de deuren stevig dicht zaten. Dit soort periodes van ‘staartsnijden’ komen vaak voor. Het wemelt dan van de meest absurde verhalen, die allemaal geloofd worden door de bevolking die, met hun impliciete geloof in spoken en magie, niets te ongeloofwaardig vinden. In de ogen van sommigen zijn de misdadigers mannen, rotte appels die op de een of andere manier en slaatje willen slaan uit alle opwinding. Zo ontstaat er tumult, en komt de veiligheid van onschuldige mensen in gevaar. Tenzij met algemene instemming toegegeven zou worden dat de misdaden exclusief worden gepleegd door onzichtbare, kwaadwillende spoken, moeten de officiers op de een of andere manier ingrijpen, en om het grote publiek gerust te stellen en de gemoederen te temperen, verdachte personen opsluiten, het liefst door hun yamen-runners rond te sturen onder leden van geheime religieuze sektes, die hevig werden vervolgd door de Regering en beschouwd werden als heidenen, vijanden van de oude en orthodox-maatschappelijke orde, kwaadwillende buitenstaanders, het etterende gezwel van de mensheid. In de meeste gevallen sluit het juridisch onderzoek aan bij hun vooringenomen verdenkingen, want ze verstaan tot op bewonderenswaardige hoogte de kunst van het afpersen door middel van marteling, zelfs uit de meest gesloten temperamenten, elk soort bekentenis, maar vooral diegenen die van tevoren al als waar worden aangenomen.
Er zijn, natuurlijk, tijdens dit soort periodes van paniek altijd verhalen van helderziende mannen en vrouwen die een glimp zeggen op te hebben gevangen van staartsnijdende verschijning, en gezien hebben dat ze heel klein waren, of van papier: een idee dat ongetwijfeld veroorzaakt werd door het feit dat de Chinezen de gewoonte hadden papieren mensen, bedienden, concubines en slaven naar de andere wereld te sturen om de doden te dienen als levende wezens. Sommige auteurs hebben over dit onderwerp geschreven. Meneer Holcombe, Waarnemend Minister van de Verenigde Staten in Peking, constateerde in een onderhoudend boek gepubliceerd in 1895, dat er bijna elk jaar in ten minste een deel van het rijk zonder aanwijsbare reden een storm aan opwinding opsteekt die van doen heeft met wat doorgaans ‘staartsnijden’ genoemd wordt. Het komt en gaat onverwachts, niemand weet hoe het begonnen is, wat het veroorzaakt heeft of hoe het zal eindigen. Onder zulke/deze koortsachtige omstandigheden wordt de bevolking massaal wild van de angst en de opwinding. De meest absurde verhalen doen de ronde en worden geloofd. Die en die Chinees loopt over straat als zijn/liep over straat toen zijn staart ineens afvalt en verdwijnt , terwijl er op dat moment niemand anders in de buurt was. Iemand anders raakt op straat aan de praat met een vreemde die plots verdwijnt, samen met de staart van de man. Weer een ander kijkt naar een kind, en het kind staart terug, en ineens is zijn staart verdwenen, en blijft alleen nog de geur van verbrand haar achter. Dit zijn voorbeelden van de verhalen die overal verteld worden, en alom worden geloofd. Het valt natuurlijk te verwachten dat, onder zulke emotionele omstandigheden, de officieren maatregelen zouden treffen om het grote publiek gerust te stellen. Ze doen niets van zulks. Ze zijn, in alle gevallen van bijgeloof of geloof, nauwelijks meer verheven dan degene waar ze over regeren. ‘Ik heb,’ verzekert de schrijver ons, ‘minstens een dozijn afkondigingen gezien vanuit de magistraten in Peking, in dit soort tijden van grote opwinding, en allemaal waren ze direct gecalculeerd om de onrust te vergroten, in plaats van te verminderen. Ze begonnen doorgaans met mensen te waarschuwen dat dit gevaarlijke tijden waren, waarin iedereen veilig thuis moet blijven en op zichzelf blijven. Ze adviseerden iedereen om uit de buurt te blijven van vreemden, alle ramen en deuren ten alle tijden gesloten te houden, nooit na zonsondergang naar buiten te gaan en hun kinderen in de gaten te houden. Soms sloten ze af met het uitspreken van een soevereine bescherming, een soort gepatenteerd medicijnrecept om de staart te beschermen. Dit recept was in de meeste gevallen erg simpel. In een afkondiging stond slechts de aanwijzing dat een rood en geel koord met het haar moest worden ingevlochten; een andere schreef een medicijn voor dat ingenomen moest worden, en volgens weer een ander, dat ook een medicijn voorschreef moest een helft geslikt worden en de andere helft op het keukenvuur worden gegooid.
Het moet wel gezegd worden dat, hoewel in zulk soort tijden van opwinding met betrekking tot het ‘staartknippen’ iedereen de mond vol heeft van verhelen zoals hierboven geschreven, de mensen dusdanig gedemoraliseerd waren en alles tot stilstand kwam, er over het algemeen nooit ook maar het kleinste stukje tastbaar bewijs beschikbaar is dat ook maar een Chinees ook maar een haar op zijn hoofd is kwijtgeraakt. De verhalen zijn stuk voor stuk gebaseerd op geruchten en horen zeggen, en elk van deze perioden van opwinding is een onverklaarbare, maar gevaarlijke epidemie van bijgelovige angst.