Slaaf aan het blauw
In de slavenhandel van de 17e en 18e eeuw was van alle luxe stoffen die de West-Afrikaanse elite in handen kon krijgen de vraag naar blauwindigo stof het grootst. In Afrika werden stoffen zozeer gewaardeerd dat ze vaak tot de familieschat werden gerekend; het was de grote troef in elke bruidsschat. Zelfs mensen werden verkocht om eraan te komen.
Aangezien het hun voornaamste betalingsmiddel was, zorgden de kolonisatoren zorgden ervoor dat alle onder druk in India geproduceerde stoffen zo werden gemaakt dat de Afrikaanse slavendrijvers ze mooi zouden vinden. Van alle kolonisatoren wisten de Nederlanders het beste aan deze vraag te voldoen. De goedkoopste, lokaal gemaakte Afrikaanse stoffen werden gebruikt om de geslachtsdelen van slaven te bedekken; en dan konden ze zo naar Suriname, met de geesten verstopt achter de doeken. Aangezien de doeken de tweede laag zijn op de huid, werd er wel gezegd dat de geest samen met de huid gevangen werd in de stof.
De handel van deze stoffen naar West-Afrika, Suriname en andere koloniën ging door tot en met het einde van de 19e eeuw. De kolonisatoren waren afhankelijk van de stoffen uit Europa, ondanks het feit dat Suriname haar eigen katoenplantages had. Het katoen dat naar Suriname werd geëxporteerd was voornamelijk rood, wit, en jawel, blauw, met hier en daar een streepje of ruitjes.
Rood werd de kleur van de aardegoden, en de inheemse geesten die al in het regenwoud woonden voordat de tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen uit Afrika daar aankwamen. De winti staan er bekend om zich te vermengen, wat verklaart waarom bij sommige wintirituelen alle drie de kleuren gebruikt worden.
Rood, wit en blauw. Dat waren de kleuren die aankwamen in Suriname, en dat waren de kleuren die hun leven met geesten en goden kwamen te representeren.